La Nostra Avventura Italiana, #3

6/5/2024

No Idea

We are parked with the campervan almost on the beach, in Falerna, Calabria. The rear doors are open, and we have a view from our bed of the Mediterranean Sea. It's a simple camping spot, but all facilities are there. Upon waking up, I take a long beach walk. I really want to run, but the heavy sand is too loose and sharp. The low sun is warm enough for my bare chest. Before I return, I do my exercises and meditate. The sea is like a mirror and tempts me, so I take a dip in the clear water. A delightful start to the day.

“Would you want to live here?”
I ask Geno this question at every new destination.
“No,” has been the consistent answer so far, and I think, thank goodness, it’s not just me. Even though we are on the beach, the view on the other side is significantly less appealing: miles of ugly new buildings, similar to what you find on the Spanish coasts and the Dutch North Sea coast. No character or taste. Falerna is off the list, just like Rome and Sorrento earlier.

Rome is a family affair, a Russo reunion. Six of us stay in a large apartment just outside the center: Geno’s older brother Sam Russo and his wife Charmaine from New Orleans, nephew Chris Russo and his wife Robin from Castel Sant Angelo, and Geno and I, the nomads. It’s very special to spend a week together. They are my in-laws and I’m loving it. The Italian roots are talked about thoroughly over various antipastas and wine.

           

Rome, the eternal city, is beautiful but swarmed by massive amounts of tourists, so many that it spoils the sight-seeing. The eternal is being tested: how long can a city withstand such invasions? When is it enough? I keep thinking of the novel Grand Hotel Europa, Ilja Pfeiffer's masterpiece—Europe as one big open-air museum—and I realize that I am part of it. I can’t pretend otherwise: Mr. Tourist. But I’m old enough to know that the stunning Pantheon was always freely accessible. You walked in and marveled. Now there are long lines, and it’s shamelessly exploited, like most attractions. The marble, the fountains, Michelangelo’s beautiful treasures… soon they’ll be bought by the Chinese. Only outside the city center do the tourists disappear, does it get quieter, and I think, oh wait, Rome is worth it after all. But not to live.

            

Nerano is on the Amalfi coast, south of Sorrento. It’s our first destination with the campervan at a campsite. Being checked out by neighbors. It takes some getting used to. Yes, we’re a gay couple, did you notice? Now please cover that beer belly with a shirt, will you? I have a chat with two lesbians who are nearby, and feel less exclusive. Pride Month has started, I think.

Heading towards Sorrento and Positano, it gets very touristy again, and it’s only early June. It must be my age. If you’re twenty, this is your starting point, you just accept it. We drive through the mountains and enjoy the phenomenal views. They are as they always were, unchanged. We squeeze through the narrow streets of Positano, where crowds of tourists descend to the beach in a slow conga line along one wall and climb back up along the other, as there is only one route. A stroller bumps annoyingly against my heels a few times. The mother apologizes, and I understand that it’s even harder for her. From a distance, Positano is a picturesque scene. Maybe that’s where you should leave it. The beach is not that special. No, we won’t live here either.

           

But then there’s Castel Sant’Angelo. We were there the week before Rome (yes, I’m jumping back and forth). We stayed with nephew Chris and his wife Robin. In two years, they have built a wonderful circle of friends. They proudly showed us their new house, which they will move into in August. An ancient house full of antique details in a small Italian village. Three floors, a terrace, and a garden. It’s 20 minutes from old Rieti (which is older than Rome) with its walled inner town. Geno and I love Rieti and Castel Sant’Angelo in the rolling green hills, where Roman treasures await to be unearthed everywhere. Susan, one of the friends, guided us to an abandoned,originally white marble pool once belonging to Emperor Tiberius, near the remains of his villa. It’s bigger than an Olympic pool. And we have it all to ourselves. We could settle here, if it weren’t for our desire to be near a coast, and Rieti is the navel of Italy, right in the middle.

           

I’m writing this story near Reggio Calabria, in the far south of the mainland where Italy’s big toe kicks the island of Sicily. It’s the best camping spot so far, high in the mountains. I have time to think. I know it’s high time to seriously learn the language. I thought it would come easily with my Portuguese and Spanish, which is somewhat true, but I really need to make an effort. Always a nice challenge.

            

We can see Sicily lying there in the distance. It’s just a short ferry ride with the camper. Expectations are high. We’ve done our homework over the past year, and Sicily is one of our most hopeful destinations. The promised island. First, we’ll stay another day on the mainland. We’ll see what happens. I have no idea.

If you enjoy my writing, check out my fiction and nonfiction on this website.





Geen idee

We staan met de campervan zowat op het strand, in Falerna, Calabrië. De achterdeuren staan open en we hebben uitzicht vanaf ons bed op de Middellandse Zee. Het is een eenvoudige kampeerplaats, maar alle voorzieningen zijn aanwezig. Bij het opstaan maak ik een lange strandwandeling. Ik wil eigenlijk rennen, maar het zware zand is te rul en te scherp. De laagstaande zon is warm genoeg voor mijn ontblootte bovenlijf. Voor ik terugkeer, doe ik mijn oefeningen en mediteer. De zee is een spiegel en verleidt me, en ik neem een duik in het heldere water. Een verrukkelijk begin van de dag.

‘Zou je hier willen wonen?’ Ik vraag het Geno bij elke nieuwe bestemming.

‘Nee,’ is tot dusver steevast het antwoord en ik denk, gelukkig, het ligt niet aan mij. Want ook al staan we aan het strand, het uitzicht naar de andere kant is beduidend minder: kilometerslange lelijke nieuwbouw, waar ze aan de Spaanse costa’s en de Nederlandse Noordzeekust ook een handje van hebben. Kraak noch smaak. Falerna valt af, net als eerder Rome en Sorrento.

Rome is een familieaangelegenheid, een Russo-reünie. We betrekken met z’n zessen een groot appartement, net buiten het centrum: Geno’s oudere broer Sam Russo en zijn vrouw Charmaine uit New Orleans, neef Chris Russo en zijn vrouw Robin uit Castel Sant Angelo, en Geno en ik, de nomaden. Heel bijzonder dat we een week met elkaar doorbrengen. Het is mijn schoonfamilie en ik geniet ervan. De Italiaanse wortels komen ruimschoots ter sprake onder het nuttigen van diverse antipastas en wijn.

         

Rome, de eeuwige stad, is prachtig, maar wordt overspoeld door enorme aantallen toeristen, zoveel dat het plezier je vergaat. Het eeuwige wordt op de proef gesteld: hoelang is een stad tegen dergelijke invasies bestand? Wanneer is het genoeg? Ik moet steeds aan de roman Grand Hotel Europa denken, Ilja Pfeiffer’s meesterwerk—Europa als één groot openluchtmuseum—en realiseer me dat ik er zelf aan meedoe. Ik hoef me niets te verbeelden in dat opzicht: meneer de toerist. Maar ik ben oud genoeg om te weten dat het verbluffend mooie Pantheon altijd vrij toegankelijk was. Je liep naar binnen en ging je vergapen. Nu staan er lange rijen en wordt het onbeschaamd geëxploiteerd, zoals de meeste bezienswaardigheden. Het marmer, de fonteinen, de prachtige schatten van Michelangelo… nog even en het wordt opgekocht door Chinezen. Pas buiten de binnenstad verdwijnen de toeristen, wordt het rustiger en ik denk, oh wacht, Rome is tóch leuk. Maar dus niet om te wonen.

          

Nerano ligt aan de Amalfi-kust, ten zuiden van Sorrento. Het is onze eerste bestemming met de campervan op een camping. We worden bekeken door de buren. Even wennen. Ja, wij zijn een mannenstel, heb je het nou gezien? Doe dan nu maar een shirt aan over die dikke bierbuik, oké? Ik heb een babbel met twee lesbiennes die vlakbij staan en voel me minder exclusief. Pride Month is begonnen, bedenk ik.

Richting Sorrento en Positano wordt het wederom erg toeristisch en het is pas begin juni. Het zal wel aan mijn leeftijd liggen. Ben je twintig, dan is dit je punt van vertrek, dan vind je dit gewoon. We rijden door de bergen en genieten van de fenomenale uitzichten. Die zijn als vanouds, onveranderd. We wurmen ons door de smalle straatjes van Positano, waar drommen toeristen in een trage polonaise langs de ene muur naar het strand afdalen en langs de andere weer omhoogklimmen, want er is maar één route. Een kinderwagen botst een paar keer hinderlijk tegen mijn hielen. De moeder verontschuldigt zich en ik begrijp dat het voor haar nog lastiger is. Van veraf is Positano een pittoresk plaatje. Wellicht moet je het daar ook bij laten. Zo bijzonder is het strandje niet. Nee, hier gaan we ook niet wonen.

       

Maar dan Castel Sant’Angelo. Daar waren we de week voor Rome (ja, ik spring heen en weer). We logeerden bij neef Chris en zijn vrouw Robin. In twee jaar tijd hebben zij een bijzonder fijne vriendenkring opgebouwd. Ze lieten ons vol trots hun nieuwe huis zien dat ze in augustus gaan bewonen. Een eeuwenoud huis vol met antieke details in een klein Italiaans dorpje. Drie verdiepingen, een terras en een tuin. Het ligt op 20 minuten van het oude Rieti (dat ouder is dan Rome) met zijn ommuurde binnenstadje. Geno en ik houden van Rieti en van Castel Sant’Angelo middenin de glooiende groene heuvels, waar overal Romeinse schatten wachten om opgegraven te worden. Susan, een van de vrienden, gidste ons naar een leegstaand zwembad, ooit van wit marmer en toebehorend aan keizer Tiberius, vlakbij de resten van zijn villa. Het is groter dan een Olympisch zwembad. En we hebben het voor ons alleen. Hier zouden we kunnen aarden, ware het niet dat we onze zinnen hebben gezet op een plek dichtbij een kust en Rieti is het Utrecht van Italië, de navel.

           

Dit verhaal schrijf ik in de buurt van Reggio Calabria, in het uiterste zuiden van Italië waar de grote teen van de voet Sicilië een schop geeft. Het is de beste kampeerplek tot nu toe, hoog in de bergen. Tijd om na te denken. Ik weet dat het hoog tijd wordt om serieus de taal te gaan leren. Ik dacht dat het me wel aan zou komen waaien met mijn Portugees en Spaans, wat wel een beetje klopt, maar ik zal toch ook echt mijn best moeten gaan doen. Altijd een leuke uitdaging.

           

We kunnen Sicilië zien liggen. Het is maar een korte overtocht met de camper. De verwachtingen zijn hoog. We hebben het afgelopen jaar ons huiswerk gedaan en Sicilië is één van onze hoopvolste bestemmingen. Het beloofde eiland. Eerst plakken we er nog een dag aan vast op het vasteland. We gaan het zien. Ik heb geen idee.

Als je mijn blogs leuk vindt, klik dan eens op mijn fictie en non-fictie op deze website.